3 Op rekening

Mijn eerste klantenkaart was een dun, paars plastic plaatje. Het was er een van Macy’s en ik ontving de kaart toen ik een parttimebaan bij het Monet-sieradenhoekje had op de bedrijvige parterre van de winkel.

Ik was twintig jaar en woonde nog steeds thuis. De baan bij Monet was perfect om een beetje geld te verdienen terwijl ik mijn carrière als model van de grond probeerde te krijgen. Ik was de selectie voor het ‘test board’ bij het Ford Modeling-bureau doorgekomen, wat betekende dat ik het privilege had om ontelbare uren over Manhattan te rennen om verschillende fotografen te bezoeken. Daar kon ik foto’s van mezelf laten zien in de hoop dat deze fotografen, als ze me in levenden lijve zagen, geïnteresseerd waren om nog meer opnames van mij te maken. Ik zou deze dan kunnen gebruiken voor mijn portfolio, mijn ‘boek’ dat ik meenam naar potentiële klanten in de hoop betaald modellenwerk te krijgen.

Het was fijn dat ik met mijn nieuwe klantenkaart kleding kon kopen, deze kon dragen tijdens een fotoshoot en ze dan de volgende dag kon terugbrengen. Zolang de prijskaartjes er nog aan zaten en de kleding niet beschadigd was, werden teruggebrachte spullen geaccepteerd zonder dat er vragen werden gesteld.

Dit was heel gebruikelijk in de modellenwereld en ik pakte het als een professional aan. Er was niets wat ik leuker vond dan shoppen en het idee dat ik een eeuwigdurende shopcyclus kon creëren door mijn nieuwe plastic kaartje en Macy’s gemakkelijke ruilbeleid maakte me euforisch. Het enige probleem met dit scenario was, vaker wel dan niet, dat ik de kleren die ik gekocht had wilde houden. In bepaald opzicht had dit kopen-en-terugbrengbeleid zijn geloofwaardige limiet voor mij bereikt. Ik was meer geïnteresseerd in het verdienen van genoeg geld om dingen echt te kopen en ze te houden, dan dat ik ze weer moest inleveren. Toch was ik de perfecte klantenkaartklant: ik maakte elke maand trouw de minimumbetaling over en ging door met kopen tot mijn maximale kredietlimiet.

==

Uiteindelijk kreeg ik mijn eerste grote modellenklus: een volledige dag werken voor het verbijsterende bedrag van twaalfhonderd dollar, ruwweg hetzelfde bedrag dat mijn vader in een week verdiende.

‘Kijk eens,’ zei ik blij, terwijl ik de cheque liet zien die ik op mijn nieuwe bankrekening zou gaan storten. Mijn vader keek naar het rechthoekige stuk papier alsof het een buitenaardse boodschap bevatte. Hij was stil.

‘Heb je zoveel verdiend in één dag?’ merkte mijn broer Francis op.

Ik voelde iets binnen in me verstrakken toen deze situatie zich voordeed. Het was alsof er visdraad rondom mijn hart was gewikkeld. Het schuldgevoel dat ik had over deze cheque bleef lang bij me, nestelde zich in mijn ziel en verstoorde constant mijn wens om geld te verdienen om zo materiële goederen te bezitten. Vele jaren later zou ik dit verhaal bij verschillende gelegenheden aan vrienden vertellen alsof daardoor het schuldgevoel zou wegebben. Maar dat gebeurde niet.

Zoals later bleek, verdiende ik bijna nooit meer dat bedrag voor een dag. Mijn modellencarrière sputterde voort met kleine, incidentele klussen. Mijn vader vond een klein studiootje voor me op Manhattan en ik verhuisde daar naartoe. Om mijn huur te kunnen betalen, moest ik mijn inkomen aanvullen met parttimebaantjes. Ik ging als receptioniste in een fitnessstudio werken en toen als gastvrouw in een restaurant en daarna zou ik gaan werken als garderobejuffrouw in chique restaurants in de betere wijken.

Toen het lente werd en de diensten van een garderobejuffrouw minder nodig waren, werd ik gedwongen om andere bronnen van inkomsten te zoeken. Het was mijn vriendin Kim, een blondine die sprekend op Sharon Stone leek en al gescheiden was van een beroemde honkbalspeler voordat ze vijfentwintig was, die me vertelde over de rekruteringsgesprekken voor een baan als stewardess. ‘Wil je met me mee?’ zei ze, terwijl ze theatraal als een filmster aan haar sigaret trok. Ik stelde me voor dat overal waar zij naartoe ging er wel iets van glamour moest zijn. Dus zei ik ja.

==

Op een regenachtige zaterdag reden we in haar Honda nsx naar het vliegveld jfk. In een kamer zonder ramen deden we de test. Aan het eind van de dag werden we beiden aangenomen en moesten we de week erop naar Florida vliegen om daar aan onze opleiding te beginnen.

Een paar weken daarna was ik in de lucht aan het werk tijdens een vlucht naar Londen.

Het was niet verrassend dat ik mijn carrière als stewardess zag als een verlengd shopuitje. Meteen toen ik in Londen was geland, ging ik naar Kings Road. Daar, na uren te hebben besteed aan het binnenlopen en weer naar buiten gaan van trendy boetiekjes, kwam ik uiteindelijk in een tweedehandskledingzaak terecht waar ik een linnen mannenpak kocht. Het pak had de kleur van boter, maar het linnen trok pas echt de aandacht. Aan de binnenkant van het jasje bij de binnenzak zat een merkje waarop stond: handgemaakt door King’s Tailor voor meneer Long.

De daaropvolgende week, tijdens een vlucht naar Parijs, ontdekte ik de boetiekjes in St. Germain, maar ze bleken te duur te zijn. Ik belandde uiteindelijk in het populairdere Les Halles en kwam terug met een paar rode lakleren hooggehakte pumps en een goedkope satijnen cheongsam, een Chinese jurk. In mijn eerste weken als stewardess gaf ik bijna meer geld uit dan ik verdiende, maar uiteindelijk was ik in staat om mezelf in bedwang te houden. Die zomer, toen ik ingedeeld was op een retourvlucht naar San Juan op Puerto Rico, waren er geen katers, geen koopsessies, en het begon me te dagen dat ik eigenlijk een nogal uitputtende en vervelende baan had.

==

Halverwege de jaren tachtig besefte ik dat mijn baan als stewardess geen opstapje was naar belangrijkere en betere banen.

Nadat ik werd ontslagen, werd ik depressief en moedeloos. Dit zou de tweede keer in mijn leven zijn dat ik aan een depressie zou lijden. Mijn ellende was bespoedigd door wat een gebrek aan mogelijkheden leek. Ik solliciteerde naar verscheidene functies als stewardess, maar geen ervan pakte goed uit. Daarna probeerde ik tevergeefs om mijn carrière als model weer tot leven te brengen. Het eindigde ermee dat ik parttime bij een modellenbureau ging werken. Ik had het idee om schrijfster te worden, journaliste voor een tijdschrift, zo goed als opgegeven, hoewel ik wist dat ik dat het liefst zou doen.

Ik was al bijna vijfentwintig en had het gevoel dat niets ging zoals ik had gewild. Niet alleen had ik geen carrière, maar ook mijn liefdesleven stelde niet veel voor. In Parijs was ik verliefd geworden, maar de onmogelijkheden van een liefde op afstand verhinderden dat de relatie zich ontwikkelde en dat versterkte mijn wanhoop alleen maar.

Toen ik weer in New York was, ging ik een relatie aan met een fotograaf die met zijn loft in de binnenstad en zijn wonderlijke verleden indruk op me maakte.

Hij heette Marius en na een pastamaaltijd bij hem thuis vertelde hij me over zijn belevenissen als persfotograaf in Centraal-Amerika. Hij was ruig, knap en volwassen. Hij was veel ouder dan ik en het leek of hij zijn leven op orde had. Ik was smoorverliefd en binnen een paar weken had ik mijn kleine studio onderverhuurd om bij hem in zijn ruime loft in te trekken.

Na een paar maanden bleek het allemaal serieus genoeg te zijn om een verloving, een ring en een feestje te rechtvaardigen. Achteraf bekeken ontwikkelde de relatie zich veel te snel, maar deze snelle oplossing voor de moeilijke momenten in mijn leven zou een terugkerend patroon worden tijdens verschillende andere crisismomenten.

Op het verlovingsfeestje was ik meer dan bereid om me te koesteren in het vooruitzicht van de komende gebeurtenis – het ophanden zijnde huwelijk, het ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’-einde – en om te vergeten dat ik de man die nu mijn verloofde was amper kende.

De levendigste herinnering die ik heb van dat feest is dat ik een zwarte suède broek en een witte, zijden piratenbloes met wijde mouwen droeg die ik gekocht had bij Bloomingdale’s. De broek was de eerste leren broek die ik ooit gehad had en ik herinner me dat ik door het loft liep en probeerde te wennen aan de manier waarop het zware leer zich tegengesteld van mijn lichaam bewoog. Plotseling was daar het besef dat ik weer wilde zijn als mijn moeder. Ik deed haar gehuppel in haar broek met wijde pijpen door het huis na. Ik bewoog mijn leven langs hetzelfde traject: richting een gelukkig huwelijk.

Bijna meteen na de verloving verzuurde de relatie. Omdat die voor het merendeel gebaseerd was op lichamelijke aantrekkingskracht, ontdekte ik dat ik jaloers en veeleisend werd. Ik hield niet van de manier waarop hij aandacht besteedde aan andere vrouwen. Ik vond hem te amicaal en te flirterig. Ik hield ook niet van zijn gewoonte om mensen op elk moment van de dag uit te nodigen in ons loft, de manier waarop hij tegen volslagen vreemden zei: ‘Mi casa es su casa.’We begonnenover alles ruzie te maken en uiteindelijk bereikte het op een dag zijn hoogtepunt met een knallende ruzie waarna ik mijn spullen pakte. We verbraken de verloving.

Maar een paar maanden later waren we weer bij elkaar en in een opwelling daagde ik Marius uit om met me te trouwen. Omdat ik dacht dat trouwen alles zou oplossen en me zou beschermen tegen andere moeilijkheden die ik in het leven zou tegenkomen, stortte ik me in deze verbintenis. Trouwen leek de oplossing te zijn om mijn onrust tot bedaren te brengen.

Bovendien werd trouwen van mij verwacht, of niet soms? Dat veronderstelde ik in elk geval. In het huwelijk dacht ik dat ik het deksel op de doos met gevoelens kon houden en deze een voor een kon aanpakken. In het huwelijk dacht ik dat er een bepaalde zekerheid zou zijn, een manier van leven die ik naar mijn mening nooit op eigen kracht zou kunnen bereiken.

Dus op 17 september 1987 droeg ik een crèmekleurig wollen truitje met korte mouwtjes van Agnes B., een ingenomen, bruine kokerrok en puntige chocoladebruine pumps toen ik trouwde op het stadhuis op Lower Manhattan. Na de ceremonie gingen mijn nieuwbakken echtgenoot, onze getuige Rodney, een buitenlandcorrespondent voor het tijdschrift Newsweek, en ik lunchen.

==

Mijn man was zowel amicaal, charmant als bazig en lichtgeraakt. Hij was ook bezitterig. ‘Als je niet vóór mij bent, dan ben je tegen me,’ stelde hij in duidelijke taal, toen we dineerden in ons favoriete Japanse restaurant.

Hij legde me uit wat dit betekende: er werd van me verlangd dat ik zijn assistente werd. Hij was fotograaf. Ik moest hem helpen bij het slepen van zijn spullen, de verlichting neerzetten en ervoor zorgen dat iedereen op de set zich prettig voelde. Op die manier kon hij precies controleren waar ik was en ook hoe ik mijn geld verdiende. Mijn vermogen om geld te verdienen was rechtstreeks aan het zijne gelinkt. Ondanks mijn twijfels verbond ik me vrijwillig aan deze regeling.

‘Maar, ik wil wel iets met je afspreken,’ zei ik smekend terwijl ik me over de tafel naar hem toe boog. ‘Ik wil de mogelijkheid hebben om ’s avonds schrijflessen te volgen.’

Ik dacht dat dit genoeg zou zijn om de groeiende twijfel, die ik binnen in me voelde, te sussen. Op die manier stelde ik mezelf gerust over deze regeling.

En natuurlijk ook door te gaan shoppen.

==

Na de kaart van Macy’s kwam er, naar het leek, een stortvloed aan aanbiedingen voor andere klantenkaarten binnen. Ik kon ze gewoon niet weerstaan. Het leek alsof er met geld naar me werd gesmeten. Mijn creditcards gaven me het gevoel rijk te zijn, zelfs al had ik amper een rode cent.

Ik had me zelf ook wijsgemaakt dat ik door die creditcards een kredietgeschiedenis opbouwde en dat dit iets goeds was. Dat woord – kredietgeschiedenis – klonk volwassen. Hoe meer kaarten, des te eerder ik geschiedenis schreef. Het idee dat ik in staat was iets te kopen van honderd dollar en een jaar lang slechts elke maand tien dollar hoefde terug te betalen, had iets magisch. Ik keek eigenlijk nooit naar de rentetarieven of de kleine lettertjes. Voor sommige had ik vooraf goedkeuring nodig waardoor ik me afvroeg hoe het hele proces werkte. Hoe kon ik in vredesnaam vooraf worden goedgekeurd? Wie moest me goedkeuren?

Ik vulde de aanvraagformulieren in, deed ze op de post en wachtte, zoals iemand wacht tot een cake klaar is. Van tijd tot tijd kreeg ik een envelop waarin iets vierkants, hards, gemaakt van plastic in de rechterbovenhoek zat. Ik hield ervan om met mijn hand over de envelop te gaan, de nieuwe kaart op zijn plek te voelen en de envelop open te scheuren om erachter te komen wat de kredietruimte was. Deze ruimte was altijd een mysterieus getal, net zo willekeurig als een lottoballetje. Er bleek geen logische verklaring te zijn voor hoe mijn kredietruimte werd bepaald.

In haar boek The Overspent American: Why We Want What We Don’t Need omschrijft Juliet Schor deze methode om krediet aan te bieden aan mensen die het zich amper kunnen veroorloven als ‘credit pushing’, krediet opdringen.

Het lijkt logisch: als ik op weg was om koopverslaafd te worden, dan was een pusher, iemand die me een zetje gaf, noodzakelijk gezelschap. Maar op dat moment was het niet zo duidelijk. Ik was, net als miljoenen andere jonge creditcardklanten, me totaal niet bewust van de financiële dereguleringspraktijken die er achter de schermen plaatsvonden. Juist door deze praktijken was lenen voordelig, en ook door de altijd nieuwe plannetjes uitbroedende marketeers die graag het risico namen om geld te lenen aan weinig rendabele kopers zoals studenten, ouderen en mensen met een beperkt inkomen zoals ikzelf.

Ik nam mijn nieuwe plastic kaartjes opgewonden aan. Ik maakte deel uit van een generatie die voorbereid was om geen mening over kopen op afbetaling te hebben; een generatie die geheel in beslag werd genomen door de wervelwind van onmiddellijke behoeftebevrediging.

Al snel werd het verwerven van creditcards een soort spel en halverwege de jaren tachtig had ik minstens vier klantenkaarten van warenhuizen, een American Express-kaart van mezelf en een gouden American Express-partnerkaart. Er zaten ook nog een Visa- en MasterCard in mijn collectie.

In het begin was ik een plichtsgetrouwe creditcardklant: ik betaalde altijd op tijd het minimumbedrag. Ik had geleerd om verantwoord met geld om te gaan en kende niemand die in de problemen zat vanwege een schuld. Ook al begreep ik niet zoveel van geld, mijn persoonlijke neiging was om er voorzichtig mee te zijn. Bovendien had mijn moeder een baan bij een kredietbank en was mijn vader voorzitter van een kredietvereniging.

Hoewel ik van verscheidene warenhuizen klantenkaarten had, ging ik bijna altijd naar Macy’s, aangezien dat dicht bij ons loft in het centrum lag. Bij Macy’s hing ik het liefst rond op de afdeling met designerkleding of doodde ik de tijd op de kousenafdeling. Ik kocht kleren voor mezelf, zoals ik altijd al had gedaan, en verzorgingsproducten voor mijn chronisch moeilijke huid. Ik kocht ook veel te duur geprijsd eten op de delicatessenafdeling die zich in de kelder bevond. Maar ik gaf niet buitensporig veel uit, of gaf achteloos geld uit of kwam boven mijn budget. In een notitieboekje met gele lijntjes hield ik bij hoeveel geld ik verdiende en hoeveel ik uitgaf.

Ik bleef voor mijn man werken maar ondanks de extraatjes – beroemdheden die naar ons loft kwamen voor een fotosessie, de incidentele werk- en plezierreisjes – was ik niet blij met mijn mans bazige persoonlijkheid. We maakten vaker wel ruzie dan niet, soms zeer heftig.

Toch, na bijna een heel jaar getrouwd te zijn, werd het besluit genomen om eindelijk het huwelijk in de kerk te laten inzegenen. Weer werd ik beïnvloed door hoe ik mezelf zag: als meisje en enige dochter, had ik het gevoel dat ik mijn ouders een echte bruiloft verschuldigd was. Ik had het gevoel dat ik het aan mijn vader verplicht was om met me over het gangpad te lopen. Ik koesterde ook de hoop dat dit ontbrekende ingrediënt, de bruiloft in de kerk, mijn tumultueuze relatie met Marius in rustiger vaarwater zou brengen.

Mijn trouwjurk was tweedehands, gekocht in een winkeltje in Soho. De kerk stond aan 34th Street. De receptie was in een restaurant in Tribeca, vanbinnen met hout afgewerkt en met openslaande deuren die uitkwamen op een terras van gevlochten ijzer dat recht boven de Franklin Street-metrolijn was gebouwd. De bruiloft op een prachtige julidag verliep perfect en iedereen, van de uitgebreide familie tot mijn vrienden, van wie ik sommigen al van kindsaf aan kende, was erbij.

Er volgde een lange huwelijksreis op de Caribische eilanden waarvoor betaald was met het geld dat we hadden gekregen als huwelijkscadeau. Het was waarschijnlijk verstandiger geweest om dat geld op de bank te zetten, maar dat deden we niet. Het was een onverstandige uitspatting die een gehuurd huis op het eiland St. Lucia omvatte met uitzicht op de cacaovelden en de verbluffend mooie rotsen. Er was een lounge met een plafond als in een kathedraal, een veranda rondom het hele huis, een kok die elke dag langskwam als wij op het strand lagen en die overvloedige plaatselijke gerechten bereidde. Als we tegen de schemering terugkwamen stond er een pan op het fornuis te pruttelen.

Tijdens deze reis leerde ik ook scubaduiken en werd ik verliefd op deze sport. Ik werd verliefd op de sensatie om in het onderwaterrijk te zijn en het regelmatige ritme van mijn eigen ademhaling onder water te horen. Het bracht me weer in contact met mijn lichamelijke mogelijkheden. Dat was iets wat ik mezelf als tiener had ontnomen door tijdens de gymles op de tribune te gaan zitten en geen rondjes meer te rennen op de baan. Ik had mezelf de voordelen ontzegd van het zelfvertrouwen dat ontstaat als je een sport beoefent. Het was heerlijk om weer actief bezig te zijn.

Toen we eind augustus terugkeerden van de huwelijksreis waren ‘een geheel’ de woorden waarmee ik mezelf zou beschrijven. Ik voelde me compleet op een manier waarop ik me al heel lang niet meer had gevoeld, maar dat gevoel was van korte duur. Onze relatie ging al snel weer verder op de oude voet. Geen van beiden waren we gelukkig in dit huwelijk. Ik had het gevoel dat ik een fout had gemaakt, maar kon het niet op een logische manier uitleggen. Waarom had ik zoveel mensen deel laten nemen aan deze schijnvertoning die ons huwelijk was?

==

Het telefoontje kwam uit het niets. Een donderslag bij heldere hemel door de hoorn van een gewone telefoon die gewoon rinkelde op een gewone dag.

‘Je moeder ligt in het ziekenhuis,’ zei mijn vader. En toen, voordat ik de kans had om te reageren, ging hij door: ‘Het is in orde, er is niets ernstigs aan de hand. Je hoeft niet te komen.’

‘Maar wat is er precies aan de hand?’

Hij vertelde dat ze met maagklachten naar de Eerste Hulp was gebracht. Mijn moeder en hij hadden net de kerstboom opgetuigd toen mijn moeder niet goed werd. Eerst probeerde ze door te gaan liggen en wat te slapen ervanaf te komen. Maar na een paar uur werd de pijn ondraaglijk en moest mijn vader een ambulance bellen.

‘Ze hebben haar gestabiliseerd,’ zei mijn vader. ‘Maar ze weten nog niet wat ze heeft. Ze denken dat het haar galblaas is. Ze doen wat proeven.’

Toen gaf mijn vader mijn moeder aan de telefoon en ik barstte meteen in tranen uit. Ik wilde haar daarmee niet belasten, maar ik kon er niets aan doen. ‘Het gaat goed, hoor,’ zei ze, maar ze klonk zwak.

Een paar dagen later werd ik weer gebeld: ‘Ze gaat achteruit. Je kunt maar beter komen.’

Vanaf dat moment ging het snel: intensive care, valse hoop, gefluisterde beloften. Er volgden verwarrende gesprekken met chirurgen, onbeantwoorde vragen. Ik zat naast haar bed, in de wachtkamer, op de harde, koude stoelen in de cafetaria. Mijn man had een afspraak om een acteur in Chicago te fotograferen en stond erop dat ik hem vergezelde. We namen de trein, fotografeerden de chagrijnige, onbehulpzame beroemdheid binnen tien minuten, in machinegeweerstijl, daar op het treinstation, waarna we onze spullen pakten, op de trein stapten en dezelfde avond weer terugkeerden. Ik wilde niet reizen; ik wilde dicht bij mijn moeder zijn.

Tegen het eind van de tweede week had ze verscheidene operaties ondergaan en waren er verschillende prognoses gegeven. Het was niet langer haar galblaas, maar haar alvleesklier. Er was geen duidelijke oorzaak waarom het niet goed ging. We beraadslaagden zoals voetballers doen en spraken over specialisten en strategieën. Toen werd er een snee in haar luchtpijp gemaakt, een buis in haar keel geschoven en werd ze aangesloten op een traag druppelend infuus.

De laatste keer dat ik mijn moeder in leven zag, lag ze buiten bewustzijn in een ziekenhuisbed. Ik stond naast het bed, zag hoe ze sliep en hoe haar gebalde vuisten zich ontspanden, en ik verliet de kamer.

==

Toen we net getrouwd waren had mijn man een kast voor me gemaakt. Hij had zorgvuldig elk stuk hout uitgekozen en zat aan de keukentafel te werken aan het ontwerp. Met zijn eigen handen zette hij een plek voor mijn waardevolste bezittingen – mijn kleren, schoenen en sieraden – in elkaar. Uiteindelijk was het een prachtige kast met speciale vakjes voor kousen en ondergoed, met bovenin opbergruimte die groot genoeg was om in te slapen. Ik weet nog dat hij in die ruimte klom om me dat te laten zien. Ja, het was waar. Hij paste erin. Ik moest erom lachen.

Na mijn moeders overlijden bleef mijn leven als een kaartenhuis in elkaar storten.

Ik verwaarloosde mijn eigen behoefte om te rouwen en verdriet te hebben en concentreerde me op het verzorgen van mijn vader. Het verlies en verdriet van mijn vader overtroffen die van mij. Ik kan mezelf wegcijferen, zei ik tegen mezelf. En dat deed ik. Ik zette mijn verdriet in de ijskast.

Maar door de dood van mijn moeder raakte ik ontheemd. Na de schok van iemands overlijden is het niet ongebruikelijk dat nabestaanden eruitzien alsof ze ‘zich goed staande weten te houden’. Eerst geloofde ik dat doordat ik kon eten, slapen, lopen en praten zoals ik normaal ook had gedaan, ik de zaken goed in de hand had. Ik geloofde dat ik me in feite ‘goed staande wist te houden’.

Nadat ik over de schok heen was, kreeg ik het vreemde gevoel dat hoewel het mijn moeder was die overleden was, er nu een deel van mij ontbrak. Ik voelde me uitgehold door het verlies. Ik moest een beroep doen op een innerlijke kracht, maar er scheen er geen te zijn. Een kritisch deel van mij zat verstopt. Of was het er nooit geweest? Ik herinner me dat ik tegen mezelf zei: ik ben leeg. Toch was ik nog steeds niet in staat om dat te veranderen.

Als verdoofd, als in een trance, begon ik ontelbare middagen te shoppen.

Shoppen was het enige wat tijdelijk verlichting gaf aan deze leegte. Elke aankoop was een stukje genot, en dat was beter dan helemaal niets voelen. De eenvoudige handeling van iets voor mezelf kopen was noodzakelijk en helend. Ik herinner me dat ik me kwetsbaar, labiel en bijna een wandelend lijk voelde. Dus ging ik bijna elke dag shoppen.

Ontelbare uren bracht ik ronddolend door op de designer-, kinder- en jeugdkledingafdelingen van Macy’s, Lord & Taylor en Bloomingdale’s. Erg vaak had ik de behoefte om alleen in deze winkels te zijn, om mezelf te verliezen tussen de volgepropte kledingrekken.

De omgeving waarin ik shopte werd net zo belangrijk als het shoppen zelf. Ik zocht expres geïsoleerde winkels uit die zo ver mogelijk bij de echte wereld vandaan waren. En het werd al snel duidelijk dat de winkels meer dan bereid waren om te helpen bij die poging. Afgeplakte ramen bijvoorbeeld bevorderen deze geïsoleerde toestand en creëren de illusie totaal ondergedompeld te zijn in het shoppen. Het blijkt dat de meeste warenhuizen hun ramen afplakken.

Op een keer in Macy’s kwam ik, nadat ik te ver was afgedwaald naar de rand van de jassenafdeling, langs een niet afgeplakt raam dat een uitstekend uitzicht over 34th Street bood.

Ik kan me nog steeds herinneren dat ik totaal van mijn stuk werd gebracht door die ervaring.

==

Thuis begon mijn man te klagen over mijn akelige humeur. Ik probeerde het voor hem te verbergen, wat aanzienlijk veel moeite kostte en me uitputte. Ik wist dat ik me meer dan eens terugtrok en weer ging shoppen alleen om aan mijn mans dreigende blik te ontsnappen. Ons huwelijk had zijn beste tijd gehad. We hadden constant ruzie en er waren lange periodes waarin we niet tegen elkaar spraken. Uiteindelijk wilde ik niet meer voor mijn man werken en dit bleek de spreekwoordelijke laatste druppel te zijn. Het was slechts een kwestie van tijd.

Er was een stemmetje binnen in mij dat bleef zeggen: ‘Gebruik deze tijd om kracht te verzamelen.’ Die kracht manifesteerde zich van tijd tot tijd in kleine uitbarstingen van actie.

Ik wist bijvoorbeeld dat ik een nieuwe bron van inkomsten moest zoeken. En ik wist dat ik nog steeds de droom koesterde van een baan bij een tijdschrift.

Ik gebruikte die energie om een brief te schrijven aan Grace Mirabella, de voormalige hoofdredacteur van Vogue, die op zoek was naar personeel voor haar nieuwe project: een toonaangevend modetijdschrift. Mijn brief leverde me tot mijn grote vreugde een sollicitatiegesprek met Mirabella zelf op.

Maar op de dag van het sollicitatiegesprek verprutste ik het. Nadat Mirabella naar mijn cv had gekeken, suggereerde ze dat ik met mijn achtergrond als model een goede kandidaat was voor de functie van moderedacteur voor het tijdschrift. In plaats van het met haar eens te zijn en de kans met beide handen aan te grijpen, durfde ik het door mijn onzekerheid niet aan. Ik hield vol dat ik niet voldoende gekwalificeerd was voor die functie. Er kwam snel een eind aan het sollicitatiegesprek.

Tegen het eind van 1989, toen ik weer een stoot energie kreeg, had ik eindelijk de moed verzameld om naar een advocaat te gaan en een aanvraag tot echtscheiding in te dienen. Op een winterse dag ploeterde ik door de straten gevuld met smeltende sneeuw naar een kantoor aan Park Avenue waar ik van wal stak, zittend voor een glanzend gepoetste, eiken tafel, en de details van mijn situatie uitlegde aan een serieus kijkende, kale man in een blauw overhemd met een zwaar montuur op zijn neus. Het was niet erg ingewikkeld. Hij zei: ‘Er zijn geen kinderen bij betrokken, geen eigendommen, geen grote sommen geld die verdeeld moeten worden.’ Hij stelde voor, omdat ik ‘nog jong genoeg was’, dat het het beste zou zijn om tot een financiële overeenkomst te komen en dan gewoon verder te gaan met mijn leven.

Deze keer stemde ik daarmee in.

==

In januari 1990, een vol jaar na mijn moeders overlijden, was ik bijna gescheiden, bijna blut en had ik enkele duizenden dollars aan schuld op mijn creditcards. Ik had net een cheque van vierduizend dollar gekregen – waarvan vijfhonderd naar mijn advocaat zou gaan – van wat op korte termijn mijn ex-man zou zijn. Hij had toegestemd met dit bedrag als regeling. Ik had toegestemd om verder geen aanspraak te maken op zijn vermogen. Mijn ex bleef in ons loft in het centrum wonen. Ik verhuisde weer terug naar mijn oude studio (die ene van formaat schoenendoos met dunne muren) die ik had onderverhuurd tijdens ons korte en tumultueuze huwelijk. Het enige wat ik op dat moment nog moest doen was verplicht een jaar wachten voordat de definitieve uitspraak over de echtscheiding kon worden ondertekend.